Bouw en werking van het oog

Bouw en werking van het oog

Inleiding

Het oog heeft een doorsnede van ongeveer tweeënhalve centimeter en bestaat uit drie grote delen: – de OOGWAND: de buitenkant van het oog, die werkt zoals een fototoestel; – het GLASACHTIG LICHAAM: een heldere, geleiachtige vloeistof binnenin, die ervoor zorgt dat het oog bol blijft; – de OOGZENUW: de kabel die het oog verbindt met de hersenen.
Ook de oogwand is opgebouwd uit drie lagen:
– de stevige, buitenste laag: de HARDE OOGROK;
– de middelste, goed doorbloede laag: het VAATVLIES;
– de binnenste, lichtgevoelige laag: het NETVLIES.

Anatomie van het oog

A. voorste oogkamer
B. hoornvlies = cornea
C. pupil
D. regenboogvlies = iris
E. corpus ciliaris = straallichaam
F. musculus ciliaris = kringspier van het straalvormig lichaam
G. lens
H. gele vlek = macula
I. papil = blinde vlek
J. vaatvlies = choroidea
K. harde oogrok = sclera
L. oogzenuw = nervus opticus
M. netvlies = retina
N. glasvocht = glasachtig lichaam

De buitenlaag van de oogwand

De harde oogrok (sclera) is wat we gewoonlijk het oogwit noemen. Het is een wit, ondoorzichtig vlies dat de oogbol beschermt en verstevigt. Vooraan gaat de harde oogrok over in het doorzichtige hoornvlies (cornea), dat bedekt is met een dun, beschermend slijmvlies: het bindvlies (conjunctiva). Het hoornvlies laat het licht binnen, zoals een venster bij een fototoestel.

De middelste laag

De middelste laag van de oogwand is het vaatvlies (choroidea). Dit vlies bevat veel bloedvaten die zorgen voor de aanvoer van voedingsstoffen en voor temperatuurregeling.
Vooraan loopt het vaatvlies over in het straallichaam (corpus ciliare), en vervolgens in de iris of het regenboogvlies.

De iris bepaalt de kleur van de ogen en werkt als het diafragma van een camera. In het midden bevindt zich de pupil: een ronde opening die groter of kleiner wordt afhankelijk van de hoeveelheid licht. Bij fel licht wordt de pupil kleiner, in het donker juist groter. Hoewel de pupil zwart lijkt, is het in werkelijkheid een opening waar het licht naar binnen valt.

Achter de iris bevindt zich de lens, die door fijne vezeltjes op haar plaats wordt gehouden. De lens is doorzichtig en heeft een afgeplatte bolvorm. Inwendige oogspiertjes kunnen de bolling van de lens aanpassen, zodat we zowel dichtbij als veraf scherp kunnen zien.

Samen verdelen iris en lens het oog in een voorste en een achterste oogkamer.

De binnenste laag

De binnenste laag van de oogwand is het netvlies (retina). Dit is te vergelijken met het projectiescherm van een fototoestel. Het netvlies bevat miljoenen lichtgevoelige cellen die de binnenvallende beelden omzetten in elektrische signalen. Die signalen worden via de oogzenuw naar de hersenen gestuurd.
Er zijn twee soorten lichtgevoelige cellen:
– de staafjes, die vooral aan de rand van het netvlies liggen. Ze reageren op licht en donker, maar niet op kleur;
– de kegeltjes, die vooral in het midden liggen. Zij zorgen voor kleurwaarneming.

Een mens heeft ongeveer honderd miljoen staafjes en zeven miljoen kegeltjes.

Achter de pupil ligt het meest gevoelige deel van het netvlies: de gele vlek (macula). Hier bevinden zich enkel kegeltjes. We zien er scherp en in kleur.

Vanuit de staafjes en kegeltjes vertrekken zenuwvezels die samenkomen in de oogzenuw, aan de achterkant van het oog. Op dat punt is het netvlies ongevoelig voor licht, omdat er geen lichtgevoelige cellen zijn. Deze plek noemen we de blinde vlek.

Naar de hersenen

In de hersenschors worden alle signalen van de staafjes en kegeltjes opgevangen en geïnterpreteerd. Beide oogzenuwen komen daar samen.
De hersenen verwerken de informatie voortdurend. Ze vullen aan, corrigeren en interpreteren. Wat je denkt te zien, is niet alleen het beeld dat je ogen doorgeven, maar vooral een interpretatie van je hersenen. Kijken is dus eigenlijk een vorm van puzzelen: je ogen scannen voortdurend met kleine bewegingen een scène, terwijl je hersenen alle stukjes samenvoegen tot één geheel.

Deze visuele informatie wordt razendsnel vergeleken met beelden uit je geheugen. Daardoor krijgt wat je ziet onmiddellijk betekenis. Alles wat je eerder zag en meemaakte, beïnvloedt wat je nu waarneemt.

Centraal en perifeer

De gele vlek vormt het centrale gezichtsveld: enkel daar zie je scherp. De rest van het netvlies zorgt voor het perifere gezichtsveld, dat minder scherp is.
De spieren aan de buitenkant van de oogbol zorgen ervoor dat we kunnen richten met onze blik. Door hoofd- en oogbewegingen brengen we het beeld precies op de gele vlek, zodat we het scherp zien.

Toch is het perifere gezichtsveld onmisbaar. Het helpt ons oriënteren en stelt ons in staat om bewegingen en objecten aan de zijkant van ons gezichtsveld waar te nemen. Denk aan het opmerken van een voorbijganger aan de overkant van de straat: dankzij het perifere zicht merk je hem al voordat je rechtstreeks naar hem kijkt.

Kijken in kleur

In het menselijk oog bevinden zich drie soorten lichtgevoelige cellen – zogenaamde kegeltjes – die elk gevoelig zijn voor een andere primaire kleur: blauw, groen en rood. Wanneer licht het oog binnenvalt, worden deze kegeltjes in wisselende mate geprikkeld, afhankelijk van de golflengte van het licht. Die combinatie van prikkels resulteert in het waarnemen van mengkleuren. Mensen kunnen op deze manier ongeveer 160 verschillende mengkleuren onderscheiden.
Samen met sommige apensoorten behoren wij tot de weinige zoogdieren die deze drie basiskleuren kunnen waarnemen. Ook bijen, vlinders, vissen, amfibieën en bepaalde reptielen hebben een kleurenzicht, soms zelfs met meer dan drie soorten kleurgevoelige cellen.

Als slechts één soort kegeltjes wordt geactiveerd, zie je één enkele kleur. Wit zie je wanneer alle kegeltjes tegelijk geprikkeld worden. Bij mensen die kleurenblind zijn, functioneren één of meerdere van deze kegeltjes niet naar behoren. Hierdoor worden bepaalde kleuren niet goed of helemaal niet waargenomen.

Kleurencirkel

Kleurencirkel

Licht en donker

Het menselijk oog past zich voortdurend aan wisselende lichtomstandigheden aan. Dat gebeurt onder andere door het aanpassen van de pupilgrootte. Bij fel licht vernauwt de pupil zich, zodat er minder licht op het netvlies valt. In donkere omstandigheden daarentegen wordt de pupil groter, waardoor er meer licht het oog binnen kan.
Bij afnemend licht worden vooral de staafjes in het netvlies actief. Die zorgen ervoor dat we bij schemering of in het donker toch nog enig zicht behouden. Bij sommige personen werkt dit mechanisme onvoldoende, wat leidt tot nachtblindheid.

De weg van het licht

Licht komt het oog binnen met een snelheid van bijna 300.000 kilometer per seconde. Het netvlies wordt onafgebroken blootgesteld aan invallende lichtstralen. Om schade te voorkomen beschikt het oog over meerdere beschermingsmechanismen die ervoor zorgen dat het licht in precies de juiste hoeveelheid het netvlies bereikt.
Eerst passeert het licht het hoornvlies en het kamerwater van de voorste oogkamer. Daarna bereikt het de pupil, een opening in de iris. De spiertjes rond de pupil reageren onmiddellijk: bij fel licht vernauwt de pupil zich, bij weinig licht verwijdt hij zich. Dit aanpassingsproces kan enkele seconden duren. Je merkt dit goed wanneer je plots van een donkere ruimte in fel zonlicht stapt – dan ben je even verblind.

De lens

Nadat het licht de pupil is gepasseerd, valt het op de lens. De lens verandert van vorm – wordt boller of platter – om het beeld scherp op het netvlies te projecteren.
Het brandpunt van het beeld moet precies op het netvlies vallen, waar zich de lichtgevoelige cellen (staafjes en kegeltjes) bevinden. Daar wordt het licht omgezet in elektrische signalen die via zenuwcellen en de oogzenuw naar de hersenen worden geleid.

De beeldvorming

De uiteindelijke beeldvorming gebeurt in de hersenen. De signalen van beide ogen worden gecombineerd met informatie uit het geheugen. Hierdoor kunnen we diepte zien, beweging herkennen en betekenis geven aan wat we waarnemen.

Bijziendheid en verziendheid

Bij bijziendheid (myopie) is het zicht van dichtbij scherp, maar worden voorwerpen in de verte wazig waargenomen. Dit komt doordat het hoornvlies en de lens te bol zijn in verhouding tot de lengte van het oog. Hierdoor worden de lichtstralen te sterk gebroken en valt het brandpunt vóór het netvlies.
Bij verziendheid (hypermetropie) is het net omgekeerd. Voorwerpen in de verte worden scherp gezien, maar dichtbij wordt alles onscherp. De lens is in dit geval te plat en buigt de lichtstralen onvoldoende af, waardoor het brandpunt achter het netvlies valt.

Brillen of contactlenzen kunnen deze afwijkingen corrigeren door de breking van het licht aan te passen. Een bolle lens corrigeert verziendheid, een holle lens bijziendheid.

Bijziendheid en verziendheid zijn meestal erfelijk bepaald. Als beide ouders één van deze oogafwijkingen hebben, is de kans groot dat hun kinderen die ook ontwikkelen.

Vanaf een zekere leeftijd – meestal rond het veertigste levensjaar – wordt de ooglens minder soepel. Daardoor neemt het vermogen om dichtbij scherp te zien af. Het zicht in de verte blijft vaak goed, maar voor dichtbij is een leesbril nodig.

Bron: Blindenzorg Licht en Liefde, Documentatiedienst

Zien: Het optische systeem

Het hoornvlies

Het hoornvlies – de cornea – is het heldere venster waardoor het licht het oog binnentreedt. Het speelt een cruciale rol in de lichtbreking en is verantwoordelijk voor een groot deel van de totale brekingskracht van het oog.
Doordat het hoornvlies rijk is aan zenuwuiteinden, is het bijzonder gevoelig. Zelfs een klein stofje of vliegje in het oog kan al veel hinder en pijn veroorzaken.

De voorste oogkamer

De voorste oogkamer is de ruimte tussen het hoornvlies en de iris, en is gevuld met kamerwater. Dit vocht voorziet de cornea, de lens en het glasachtig lichaam van zuurstof en voedingsstoffen. De aanmaak en afvoer van kamerwater zijn in evenwicht, zodat de druk in het oog stabiel blijft.

De pupil

De pupil is de opening in het midden van de iris. Via deze opening wordt de hoeveelheid licht die het oog binnenkomt geregeld. De pupil past zich automatisch aan de lichtomstandigheden aan: bij veel licht vernauwt hij zich, bij weinig licht verwijdt hij zich.

Zonlicht

Zonlicht

De lens

De lens breekt de lichtstralen zodanig dat het beeld scherp op het netvlies terechtkomt. Ze is helder en kan haar vorm aanpassen. Door platter of boller te worden, kan de lens beelden op verschillende afstanden scherpstellen.
Wanneer je naar iets in de verte kijkt, blijven de lichtstralen bijna evenwijdig. In dat geval is een platte lens voldoende. Kijk je echter naar iets van dichtbij, zoals bij het lezen, dan moet de lens boller worden om het beeld scherp te houden. Deze aanpassing heet accommodatie.

Met het ouder worden vermindert de elasticiteit van de lens. Daardoor verloopt accommodatie moeilijker en ontstaat de nood aan een leesbril, meestal vanaf de leeftijd van 45 jaar.

Het glasachtig lichaam

Het glasachtig lichaam, ook wel glasvocht genoemd, is een heldere, geleiachtige substantie die het grootste deel van de oogbol opvult. Deze substantie zorgt ervoor dat het netvlies en het vaatvlies stevig tegen de binnenkant van de oogwand aangedrukt worden. Dat is vergelijkbaar met hoe een binnenband tegen de buitenband van een fiets duwt en zo de vorm van de band behoudt. Dankzij het glasachtig lichaam blijft het oog zijn bolvorm behouden en wordt het netvlies goed op zijn plaats gehouden.

De retina

De retina, of het netvlies, is de lichtgevoelige laag die de binnenzijde van het oog bekleedt. Het fungeert als een soort scherm waarop het binnenkomende beeld wordt geprojecteerd.

In het netvlies bevinden zich twee soorten lichtgevoelige cellen: kegeltjes en staafjes. Deze zetten licht om in zenuwprikkels die via de oogzenuw naar de hersenen worden gestuurd. Daar wordt het beeld uiteindelijk verwerkt en waargenomen.

– Kegeltjes zijn verantwoordelijk voor het waarnemen van kleuren en fijne details. Ze functioneren alleen goed bij voldoende licht.
– Staafjes zijn veel lichtgevoeliger en werken dus ook bij weinig licht, zoals in het schemerdonker. Ze nemen geen kleuren of fijne details waar, maar zijn wel essentieel voor het zien van vormen, beweging en contrast in grijstinten. Dit merk je bijvoorbeeld wanneer je in een donkere ruimte iets probeert te vinden.

Opbouw retina

De retina heeft een specifieke en functioneel belangrijke opbouw. Midden in het netvlies, recht achter de pupil, ligt de macula, ook wel de gele vlek genoemd. Deze zone is klein maar zeer belangrijk, omdat ze uitsluitend uit kegeltjes bestaat. Hierdoor is de macula verantwoordelijk voor het scherpe, centrale zicht waarmee je bijvoorbeeld leest, gezichten herkent en kleuren onderscheidt.

De omgeving van de macula wordt de perifere retina genoemd. Hier bevinden zich vooral staafjes, met een kleiner aantal kegeltjes. Naarmate de afstand tot de macula toeneemt, neemt het aantal kegeltjes verder af. In de perifere retina wordt vooral het perifere zicht geregeld: bewegingen aan de zijkant van het gezichtsveld en oriëntatie in de ruimte.

Aan de neuskant van de macula ligt de zogenaamde blinde vlek. Dit is de plaats waar de oogzenuw het oog verlaat en waar geen lichtgevoelige cellen aanwezig zijn. Daarom kun je met dit kleine deel van het netvlies niets zien. In het dagelijks leven merk je hier echter niets van, omdat beide ogen elkaar aanvullen en de hersenen het ontbrekende stukje beeld automatisch ‘aanvullen’.

Visuele baansysteem

De zenuwbundels die informatie van het oog naar de visuele centra in de hersenen geleiden, worden visuele banen genoemd. Ze beginnen in het netvlies, met de kegeltjes en staafjes – dat zijn elk miljoenen lichtgevoelige zenuwcellen (ongeveer 6 miljoen kegeltjes en 120 miljoen staafjes). Deze cellen geven hun signalen door via zenuwvezels, die samen de oogzenuwen vormen.

Elke kegeltje is afzonderlijk verbonden met een zenuwvezel richting hersenen. Staafjes daarentegen zijn gegroepeerd in kleine netwerken die samen één zenuwvezel delen. Daarom zijn kegeltjes voornamelijk verantwoordelijk voor het zien van fijne details, terwijl staafjes vooral gevoelig zijn voor grove vormen en laag licht.

De oogzenuwvezels verlaten het oog via de blinde vlek en lopen samen met de oogzenuw naar het chiasma opticum, het juridische kruispunt van beide oogzenuwen, pal achter de neus, tussen de oren.

Vanaf het chiasma opticum lopen de visuele signalen verder naar het visuele centrum in de achterhoofdskwab. In het chiasma kruisen de zenuwvezels vanuit het binnenste (nasale) deel van het netvlies naar de tegenoverliggende hersenhelft, terwijl de vezels uit het buitenste (temporale) deel niet kruisen.

Deze kruising zorgt ervoor dat:
– alle beelden uit het rechterdeel van het gezichtsveld in de linkerhersenhelft verwerkt worden;
– alle beelden uit het linkerdeel van het gezichtsveld in de rechterhersenhelft verwerkt worden.

Bewust zien ontstaat doordat optische prikkels in de visuele schors verwerkt worden. De hersenen zetten de sterk verkleinde, omgekeerde en tweedimensionale beelden die op het netvlies worden geprojecteerd, om in grotere, rechtopstaande en driedimensionale visuele ervaringen.

Onderstaand schema laat zien welk type gezichtsverlies optreedt bij beschadigingen (laesies) op verschillende plaatsen in de oogzenuw of hersenen. De zwarte delen van de cirkels duiden ontbrekend gezichtsveld aan, de witte delen staan voor behouden zicht.

Accommodatie

Accommodatie is het vermogen van het oog om scherp te stellen op verschillende afstanden. Wanneer we onze blik richten op een voorwerp dichtbij, rekt een reflex de ooglens zodat die boller wordt. Daardoor breekt het licht sterker en valt het scherp op het netvlies.

De lens is een transparant, aan beide zijden bolvormig orgaantje met een kern, schors en kapsel. Door de jaren heen verliest ze elasticiteit en groeit ze door in lagen, vergelijkbaar met jaarringen in een boom.

De lens hangt aan dunne zonulavezels die vastzitten aan het corpus ciliare. Als de kringspier (musculus ciliaris) zich aanspant, verslappen de zonulavezels en wordt de lens boller, wat scherpstelling op korte afstand mogelijk maakt. Ontspant de kringspier, dan trekken de vezels aan de lens en wordt ze platter—handig voor het zien in de verte.

Na ongeveer 45 jaar vermindert de elasticiteit van de lens sterk, waardoor accommoderen minder vlot gaat en een leesbril vaak nodig is.

Richtlijnen voor leessterkte:
– 45 jaar: 1,5–2 dioptrieën
– 50 jaar: 2 dioptrieën
– 55 jaar: 2,5 dioptrieën
– 60 jaar: 3 dioptrieën

Visus of gezichtsscherpte

Visus, of gezichtsscherpte, drukt uit hoe goed we details kunnen onderscheiden, dus het vermogen om twee dicht bij elkaar liggende punten te zien als aparte punten. De gele vlek (macula) in het centrum van het netvlies is hiervoor essentieel. Dit zeer dunne gebied achter de pupil bevat alleen kegeltjes, dicht opeengepakt, die elk hun eigen signaal naar de hersenen sturen, wat een hoge gezichtsscherpte mogelijk maakt.

Kegeltjes functioneren alleen bij voldoende licht. Bij meer licht neemt hun activiteit en dus onze gezichtsscherpte toe. In schemerlicht werken ze slecht tot niet, waardoor de gezichtsscherpte afneemt.

Met de macula kunnen we lezen, gezichten herkennen en kleuren beoordelen tijdens het koken. Elke keer dat we iets bekijken, richten de ogen zich automatisch zodat het beeld op de macula valt. Deze fixatiereflex ontwikkelt zich al in de vroege kinderjaren.

Gezichtsscherpte drukt men uit met de formule V = d/D:
– d = afstand tot de letterkaart
– D = afstand waarop een optimaal gezichtsvermogen de letter nog herkent

Wie op 2 meter kan lezen wat iemand met normaal zicht op 10 meter kan lezen, heeft een visus van 2/10 of 20%.

Oogspecialisten en opticiens meten visus met gestandaardiseerde kaarten op 3, 5 of 6 meter. Als iemand tot de laatste regel leest, is de visus 1 (100%). Wie eerder stopt, heeft een lagere visus.

Bij ernstige slechtziendheid maken professionals gebruik van visuele tests zoals:
– vingers tellen op 1 meter (visus ≈ 1/60)
– handbewegingen waarnemen op 1 meter (visus ≈ 1/300)
– waarneming van enkel licht of duisternis

Bij een gezichtsscherpte van 0,3 of lager treden vaak leesproblemen op.
De visus ontwikkelt zich volledig rond het 4e levensjaar. De definitieve waarde wordt vastgesteld na optimale correctie, bijvoorbeeld met een bril of contactlenzen.

Refractieafwijkingen

De refractie van het oog is de verhouding tussen de sterkte van het optische stelsel en de lengte van het oog, gemeten in de optische as. Lichtstralen die het oog binnenkomen, worden door het optische systeem (bestaande uit hoornvlies, ooglens en glasvocht) zodanig afgebogen dat ze samenkomen in één brandpunt.
Wanneer dit brandpunt precies op het netvlies valt, is de verhouding tussen ooglengte en breking exact goed. In dat geval spreekt men van een emmetroop oog.

Wanneer het beeld niet op het netvlies wordt gevormd, spreekt men van ametropie.
Deze afwijking kan veroorzaakt worden door een afwijkende breking in het optisch systeem, door een afwijkende ooglengte, of door een combinatie van beide.

Er zijn twee hoofdvormen van ametropie: myopie (bijziendheid) en hypermetropie (verziendheid).

Myopie

Bij myopie worden de lichtstralen te sterk gebroken, waardoor het brandpunt vóór het netvlies valt. Dit komt voor bij een relatief te lang oog of een te sterk brekend optisch systeem.

Deze afwijking wordt gecorrigeerd met negatieve glazen of lenzen.
(zie tekening)

Hypermetropie

Bij hypermetropie worden de lichtstralen te zwak gebroken, waardoor het brandpunt achter het netvlies valt. Dit komt voor bij een relatief te kort oog of een te zwak brekend optisch systeem.

Deze afwijking wordt gecorrigeerd met positieve glazen of lenzen.
(zie tekening)

Gezichtsveld

Het gezichtsveld is het gedeelte van de ruimte dat men kan waarnemen wanneer het oog op één punt is gefixeerd. Het binoculaire gezichtsveld is het gezamenlijke gezichtsveld van beide ogen.
De grenzen van het gezichtsveld bedragen gemiddeld:
– naar de slaapzijde (temporaal): 90 tot 100 graden
– naar de neuskant (nasaal): 50 graden
– naar boven: 50 tot 60 graden
– naar beneden: 50 tot 60 graden

De gevoeligheid van het netvlies verschilt per locatie:

In het centrale deel, ter hoogte van de macula, is de gevoeligheid het hoogst. Hier ziet men scherpe details en kleuren. Dit komt doordat zich hier uitsluitend kegeltjes bevinden: de zenuwcellen die verantwoordelijk zijn voor detailwaarneming en kleurenzien.

In de perifere delen van het netvlies is de gevoeligheid lager. Men kan hier geen fijne details onderscheiden, maar wel bewegingen en grovere vormen. Kleurwaarneming is hier beperkt tot grotere en feller gekleurde oppervlakken, omdat hier vooral staafjes voorkomen.

Kenmerkend voor de periferie is dat bewegende objecten beter worden waargenomen dan stilstaande. Dit is van belang voor de oriëntatie en veiligheid in het verkeer.

Het gezichtsveld kan onderzocht worden met een gezichtsveldonderzoek (perimetrie). Ook het centrale gezichtsveld kan apart onderzocht worden met de Amsler-test.

Resultaten gezichtsveldonderzoek

Resultaten gezichtsveldonderzoek

Het gezichtsveld wordt uitgedrukt in graden.

Dit verschilt van de gezichtsscherpte, die alleen iets zegt over de functie van de fovea (het centrale punt van de macula) bij een gefixeerde blik.
Alleen het punt waarop men de blik fixeert wordt scherp gezien. Naarmate een object zich verder van dat fixatiepunt bevindt, wordt het vager waargenomen.

Verschillende oogaandoeningen kunnen leiden tot gezichtsvelduitval. Dit kan optreden als:
– de zenuwcellen in het netvlies niet goed functioneren;
– de impulsen niet goed via de oogzenuw naar de hersenen worden geleid;
– de hersenen, met name in de visuele cortex, (deels) beschadigd zijn.

Bij een beperkt gezichtsveld van 10 graden of minder in het centrum spreekt men van kokerzicht. Hierbij ontbreekt het perifere zicht, wat leidt tot ernstige beperkingen in mobiliteit en oriëntatie.

Het tegenovergestelde hiervan is centrale uitval: beelden die op de macula vallen worden niet waargenomen. Men kan dan geen details of kleuren onderscheiden, wat bijvoorbeeld lezen erg moeilijk maakt.

Er bestaan ook andere vormen van gezichtsvelduitval. Een verzamelnaam hiervoor is scotoom.
– Een absoluut scotoom is een volledig blinde plek op het netvlies: het beeld op dat deel van het netvlies ontbreekt volledig.
– Een relatief scotoom is een gedeeltelijke uitval: sommige cellen werken niet goed, of de signalen worden niet volledig doorgegeven aan de hersenen. Het beeld is dan wazig of verstoord, alsof men door een vergiet kijkt.

Een bekend voorbeeld van een absoluut scotoom is de blinde vlek. Hier bevinden zich geen zintuigcellen, omdat de oogzenuw het oog op deze plek verlaat. Toch merken we daar niets van, omdat de hersenen deze ontbrekende informatie automatisch aanvullen.

Dat verschijnsel doet zich ook voor bij andere vormen van gezichtsvelduitval. Wanneer iemand met centrale uitval bijvoorbeeld op een woord fixeert, vallen de middelste letters weg. Toch ‘ziet’ men het woord als geheel, omdat de hersenen het gat invullen — maar dat kan leiden tot fouten, bijvoorbeeld doordat er een nieuw, niet-bestaand woord ontstaat.

Diepte zien

Het dieptezien binnen een afstand van 2 meter werkt alleen als beide ogen meedoen. Wanneer iemand plotseling het zicht aan één oog verliest, krijgt die persoon problemen met het inschatten van de diepte. In het begin kan het voorkomen dat hij koffie of thee naast het kopje schenkt, of de suiker ernaast doet. Ook het inschatten van op- en afstapjes kan lastig zijn.
Na enkele maanden treedt er vaak gewenning op en verdwijnen deze problemen.

Let op: De volgende informatie is niet correct:
Wanneer je plotseling een oog verliest, passen je hersenen na drie maanden het zicht redelijk aan. In ieder geval mag je na drie maanden weer autorijden. Het niet kunnen dieptezien blijft echter bestaan. Je leert er in de loop der tijd beter mee omgaan. Op de website van de patiëntenvereniging “Oog in Oog” vind je hierover meer informatie, verdeeld over drie pagina’s:

http://www.ver-ooginoog.nl/informatie/zien-met-1-oog.html

Voor het dieptezien op grotere afstand dan 2 meter maken we gebruik van andere visuele signalen om afstand en diepte te beoordelen, zoals:

perspectief

schaduwen

kleurverandering

relatieve grootte

overlappende beelden

Autorijden, met blik op dashboard van de wagen en de weg

Autorijden, met blik op dashboard van de wagen en de weg

Kleuren zien

Kleurenzien is vooral de taak van de kegeltjes in het netvlies, die vooral in de macula zijn geconcentreerd. Aan de rand van het netvlies zijn de kleurprikkels zwakker en is er een sterker signaal nodig om kleuren te kunnen zien.
Volledig kleurenblind zijn komt zelden voor. Meestal is er sprake van gedeeltelijke kleurenblindheid.

De kegeltjes bevatten drie soorten pigmenten: één voor rood, één voor geelgroen en één voor blauw. Deze drie basiskleuren maken het mogelijk om alle andere kleuren te zien door mengen.

De soorten pigmenten corresponderen ook met de verschillende kleurenzienstoornissen. Meestal ontbreekt één kleurendimensie, waardoor er twee kleuren overblijven.

Mensen die roodblind zijn, de zogenaamde ‘protans’, missen het rood.
Groenblindheid, ‘deutans’, betekent een stoornis in het groen.
Blauwblindheid (‘tritans’) komt zelden voor.

Met de Isihara-test en de City University Color Vision-test kan vastgesteld worden of iemand kleurenblind is en welke vorm dat is.

Verlichting

Inleiding

Zonder licht kunnen we niet zien; in het donker zien we niets. De behoefte aan licht neemt toe met de leeftijd. Iemand van 60 jaar heeft ongeveer tien keer zoveel licht nodig als iemand van 20 jaar. Licht beïnvloedt het contrast en de kleurwaarneming sterk.
Voor mensen met een visuele beperking is de behoefte aan licht heel persoonlijk. Er zijn geen vaste regels die voor iedereen gelden. De ene persoon ziet het beste bij veel licht, terwijl de ander beter functioneert bij minder licht.

Goede verlichting kan het zicht verbeteren, slechte verlichting kan juist klachten veroorzaken. Bijvoorbeeld hoofdpijn, vermoeidheid of een branderig gevoel in de ogen. Daarom is het belangrijk om hinderlijke elementen zoveel mogelijk te vermijden, zoals te weinig of juist te fel licht en last van directe lichtinval of reflecties.

Te weinig licht kan vermoeidheid veroorzaken, maar leidt niet tot schade aan de ogen.

Het is belangrijk om te onderzoeken welke kleur en hoeveelheid licht het beste zicht geven én welke verlichting het prettigst aanvoelt. Soms zijn deze twee niet hetzelfde en moet je kiezen: wil je zo goed mogelijk zien, of wil je vooral comfortabel kunnen blijven zien? Dat hangt vaak af van de taak en de situatie, bijvoorbeeld of het om presteren of ontspannen gaat.

We onderscheiden basis- of algemene verlichting en werkplek- of taakverlichting.

De basisverlichting zorgt ervoor dat je je in een ruimte goed kunt oriënteren en verplaatsen. Werkplekverlichting is gericht op het zien van details, zoals bij lezen, handwerken of koken.

Voor details is meestal meer licht nodig dan voor grovere taken.

Algemene verlichting moet zo egaal mogelijk zijn, zonder donkere hoeken of schaduwen. Dit voorkomt dat het oog steeds moet aanpassen. Meerdere lampen kunnen dit bevorderen.

De uiteindelijke lichtsfeer hangt niet alleen af van de hoeveelheid licht, maar ook van de omgeving. Een ruimte met veel donkere meubels en een donkere vloer voelt anders aan dan een lichte ruimte met lichte meubels.

De plek waar iemand vaak zit, zoals bij een bureauopstelling, moet zo geplaatst zijn ten opzichte van ramen en lichtbronnen dat er geen hinder ontstaat van direct of indirect invallend licht.

Ook de positie van het beeldscherm is belangrijk: reflecties van lampen of daglicht moeten worden vermeden.

Het is belangrijk een werkplek zo te kiezen dat er geen storend licht of lichtbronnen in het gezichtsveld zijn.

Daarnaast moeten reflecties op gladde of glimmende oppervlakken zoveel mogelijk worden voorkomen.

Storend daglicht kan worden geweerd met zonwering, zoals zonneschermen, lamellen of vitrage.

Wie snel last heeft van fel zonlicht kan een goede zonnebril, pet of zonneklep gebruiken. Er bestaan ook speciale filters die licht van zijkant en bovenkant blokkeren, bijvoorbeeld in de vorm van achterhangers of overzetbrillen.

Voorkoming verblinding / lichthinder

Om verblinding en lichthinder te voorkomen, moet je letten op een aantal belangrijke punten. Allereerst is het essentieel om lichtbronnen in de kijkrichting voldoende af te schermen. Daarnaast moet het contrast tussen de lichtbron en de achtergrond zo klein mogelijk zijn. Zo is het bijvoorbeeld niet aan te raden om een heldere lamp of lampenkap tegen een donkere achtergrond te plaatsen, omdat dit het contrast vergroot.
Verder is het verstandig storende lichtbronnen buiten het gezichtsveld te plaatsen. Lees- en werkplekverlichting hoort daarom niet vóór, maar naast of boven de gebruiker te staan. Het oppervlak van werktafels moet zo mat mogelijk zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld geen glazen tafelblad of glimmende toetsen op een toetsenbord. Ook is het belangrijk om niet met het gezicht naar het raam toe te gaan zitten, omdat dit verblinding kan veroorzaken.

Het licht moet altijd gericht zijn op de plek waar het nodig is.

Voor werkplekverlichting zijn er verschillende soorten armaturen beschikbaar. Bij het kiezen van een armatuur is vooral de lichtopbrengst en de spreiding van het licht belangrijk. Ook is goede afscherming van de lichtbron cruciaal om te voorkomen dat men direct in het licht kijkt. Hinderlijke reflecties op papier, zoals bij glimmende tijdschriften, moeten worden vermeden door de armatuur zo te plaatsen dat het gereflecteerde licht niet in het gezicht schijnt.

Als je een bureaulamp gebruikt in combinatie met een concepthouder, moet je er ook voor zorgen dat het licht van de lamp niet op het beeldscherm reflecteert.

In de keuken is het belangrijk dat er voldoende licht is op de handen, bijvoorbeeld bij het werk aan het aanrecht. Wanneer er alleen een lamp aan het plafond is, staat men vaak zelf in het licht. Door TL-buisjes onder de bovenkastjes te plaatsen, zorg je voor voldoende licht op de handen.

Algemene verlichting en werkplekverlichting moeten in de juiste verhouding tot elkaar worden gebruikt. Over het algemeen is een optimale situatie wanneer de lichtniveaus van de wijde omgeving, de naaste omgeving en de directe werkplek een verhouding hebben van 1 staat tot 3 staat tot 10 (1:3:10). Voor slechtziende personen kunnen de verhoudingen 1:3:5:10 gelden.

Deze verhoudingen voorkomen adaptatieproblemen die ontstaan door te grote verschillen in lichtintensiteit. Het is belangrijk eerst de lichtbehoefte vast te stellen voordat optische hulpmiddelen worden ingezet, omdat vergrotingen altijd meer licht vragen. Het licht wordt namelijk door vergroting deels ‘opgegeten’.

Hieronder worden enkele begrippen rondom verlichting behandeld die belangrijk zijn voor een goed begrip.

Begrippen rond verlichting

Luminantie

Luminantie is de verhouding tussen de lichtsterkte van een lichtbron in een bepaalde richting en het schijnbare oppervlak van die lichtbron. Met andere woorden: het is het ‘oplichten’ van een armatuur.

Verlichtingssterkte

Iedereen kent wel de kale gloeilamp die midden in een kamer aan het plafond hangt. Deze lamp straalt naar alle kanten licht uit. De hoeveelheid licht die op een oppervlak valt, wordt uitgedrukt in lumen. De verlichtingssterkte wordt gemeten met een luxmeter en uitgedrukt in lux.
Naarmate de afstand van de leeslamp tot het te verlichten voorwerp groter wordt, neemt de verlichtingssterkte af volgens het kwadraat van die afstand. Dat betekent dat als een lamp twee meter boven een tafel hangt, er viermaal minder licht op de tafel valt dan wanneer de lamp op één meter hangt. Hoe dichter de lamp dus bij de tafel hangt, hoe hoger de verlichtingssterkte op die tafel is.

Contrast

Contrast is het verschil in uiterlijk tussen twee delen van het gezichtsveld die tegelijkertijd of kort na elkaar worden waargenomen. Dit verschil kan ontstaan door helderheidsverschillen, kleuronderscheid of een combinatie daarvan.
Slechtziende personen hebben vaak baat bij grotere contrastverschillen. Zo is het bijvoorbeeld gemakkelijker om melk in een donkere mok te schenken dan in een witte. Een deurklink in een contrasterende kleur is ook makkelijker te vinden.

Tegelijkertijd kunnen té grote contrastverschillen hinderlijk zijn, omdat ze veel vragen van het aanpassingsvermogen van de ogen. Een voorbeeld daarvan is een raam zonder gordijnen bij avond, wat kan aanvoelen als een groot zwart gat.

Schema aanbevolen verlichtingssterktes

Hieronder staat een schema met aanbevolen verlichtingssterktes voor verschillende ruimtes en visuele taken. Deze waarden bieden een richtlijn voor het juiste lichtniveau afhankelijk van het soort taak en de omgeving.

Typering ruimte / aanbevolen verlichtingssterkte

Typering van de visuele taak

Voorbeelden

geen werkruimte: 30-60 lux vooral visuele oriëntatie; nauwelijks waarneming van details; wel van grote objecten en beweging van personen opslagruimtes, parkeergarages
incidenteel in gebruik als werkruimte: 60-125 lux vooral visuele oriëntatie; waarneming van zeer grove details en beweging van personen gangen, trappenhuizen
voor grof werk: 125-250 lux visuele taken met grove details; grof constructiewerk industrie, smederijen, magazijnen
voor normaal werk: 250-500 lux visuele taken met normale details lees- en schrijfwerk met normale details; kantoren
voor fijn werk: 500-1000 lux visuele taken met fijne details tekenkamers
voor zeer fijn werk: 1000-2000 lux visuele taken met zeer fijne details precisiewerk in de industrie; kadastraal werk
voor bijzondere visuele taken: 2000-4000 lux visuele taken met minieme details microminiaturisatie
voor exceptionele visuele taken: 4000-8000 lux visuele taken met details aan de grens van het waarneembare operatie- en behandelruimtes in het ziekenhuis

Deze aanbevelingen zijn algemene richtlijnen die vooral gelden voor mensen met een goed gezichtsvermogen. Voor mensen met een visuele beperking kunnen de benodigde lichtsterktes sterk verschillen. Daarom is het noodzakelijk om bij slechtziende personen de individuele lichtbehoefte nauwkeurig vast te stellen. Zo wordt voorkomen dat er te weinig of juist te veel licht aanwezig is, wat het zicht kan belemmeren of vermoeien.

Door goed op de persoonlijke behoeften in te spelen, kan verlichting worden afgestemd op de visuele capaciteit en comfort verbeteren. Dit is van groot belang om optimale werkomstandigheden en oriëntatie te waarborgen.

Kijkstrategieën

Inleiding

Om de resterende gezichtsscherpte zo goed mogelijk te benutten, kan het soms nodig zijn een nieuwe manier van kijken aan te leren. Sommige slechtzienden ontwikkelen spontaan een efficiënte kijkstrategie, maar dit is niet altijd het geval. Binnen de Zientraining bij Visio wordt onderzocht welke manier van kijken het beste past. Daarna kan men deze nieuwe strategie eigen maken.
Lezen is vaak een van de moeilijkste visuele taken voor slechtzienden. Uitval in het gezichtsveld kan het leesproces sterk belemmeren, wat meestal leidt tot een lager leestempo.

Hieronder volgen verschillende kijkstrategieën, waarbij de eerste drie gekoppeld zijn aan veelvoorkomende vormen van gezichtsvelduitval.

Kokervisus

Kokervisus ontstaat wanneer het perifere gezichtsveld is uitgevallen en alleen het centrale deel nog functioneert. Dit betekent dat er links en rechts van het centrum een uitval is, waardoor overzicht ontbreekt.
Om een totaalbeeld te vormen, is scannen noodzakelijk. Dit betekent dat men systematisch het blikveld moet afzoeken, bijvoorbeeld door bij het zoeken op een aanrecht het oppervlak in banen te verdelen en zo van links naar rechts en van voor naar achter te kijken.

Ook lezen wordt door een beperkt gezichtsveld moeilijker. Het overzicht over een hele zin ontbreekt, waardoor het lastig is om te zien waar verder gelezen moet worden. Normaal helpt de periferie als ‘padvinder’, maar die ontbreekt hier. Het fixatieveld kan bovendien kleiner zijn, waardoor men minder letters tegelijk ziet. Wie de oude oogbewegingen blijft gebruiken, slaat daardoor letters over en verliest de samenhang van de tekst. Dit leidt tot veel teruglezen, wat tijd kost.

Training kan helpen de oogbewegingen aan te passen aan het kleinere fixatieveld. Kleine sprongen maken voorkomt dat letters worden overgeslagen. Het gebruik van een liniaal of meewijzen met de vinger helpt om de regel vast te houden, door te lezen en het begin van een nieuwe regel te vinden. Ook een visoletloep kan hierbij ondersteunen. Deze vergroot en verhoogt het contrast. Voor sommige slechtzienden werkt het beter om niet de ogen, maar de tekst te bewegen, zodat die binnen het beperkte gezichtsveld blijft.

Het terugvinden van het begin van een nieuwe regel gaat vaak makkelijker als men eerst over de oude regel teruggaat naar het begin, en pas daarna naar de volgende regel zakt.

Mensen met kokervisus kunnen zelf uitproberen wat voor hen het prettigst werkt: het bewegen van de ogen, het hoofd, de tekst, of een combinatie daarvan.

Centrale uitval

Bij centrale uitval is het centrum van het gezichtsveld beschadigd. De oude fixatiemethode, waarbij men direct op het gewenste punt kijkt, werkt dan niet meer. Om iets te zien moet men ernaast, erboven of eronder kijken. Dit heet excentrisch fixeren.
Doordat men met de periferie kijkt, is het waarnemen van details niet meer mogelijk. Dit beïnvloedt het leesproces sterk. De middelste letters van woorden vallen weg en het vermogen om details te zien neemt af naarmate men verder van de macula kijkt. Hoe groter de centrale uitval, hoe kleiner de gezichtsscherpte en hoe meer vergroting nodig is om te kunnen lezen.

De reflex om het centrum te fixeren blijft vaak onbewust bestaan, zelfs als het centrum door ziekte niet functioneert. Daardoor ontstaan tijdens het lezen ‘gaten’ in de tekst. Om te kunnen lezen moet men daarom leren excentrisch te fixeren.

Men kan kiezen om links, rechts, boven of onder de tekst te kijken, maar voor het lezen is het meestal het beste om boven of onder het woord of de zin te fixeren. Kijkt men links van de uitval, dan zit die uitval in de weg bij het naar rechts doorlezen. Kijkt men rechts, dan belemmert het bij het vinden van een nieuwe regel. Met training kan men een nieuwe fixatiereflex aanleren.

Scotomen

Wanneer iemand meerdere scotomen heeft, dus kleine of grote blinde vlekken in het gezichtsveld, is het belangrijk precies in kaart te brengen waar deze zich bevinden. Ook is het essentieel te bepalen welke delen van het netvlies het best bruikbaar zijn. Dit zijn de delen waarmee men zo groot mogelijk overzicht kan houden.
Het bewustzijn van deze mogelijkheden helpt om de oude reflexen te doorbreken en een nieuwe manier van kijken aan te leren.

Bij een ringscotoom, waarbij het centrum en de uiterste periferie nog intact zijn, wordt vaak niet spontaan gebruikgemaakt van de periferie om overzicht te krijgen. Dit kan wel aangeleerd worden.

Bij een hemianopsie (uitval van de linker- of rechterhelft van het gezichtsveld) kan het lezen makkelijker worden als men leert om de tekst 90 graden gedraaid te lezen, dus van boven naar beneden of andersom.

Strategieën te gebruiken bij nystagmus

Strategieën bij nystagmus ontstaan meestal spontaan, maar het is nuttig om te begrijpen waarom ze werken. Zo kan men er beter gebruik van maken en het ook aan anderen uitleggen.
Een veelgebruikte strategie is snellezen. Door snel over een zin te ‘vliegen’, wordt de nystagmus tijdelijk onderdrukt. Vaak moet de tekst dan wel meerdere keren worden gelezen.

Het vasthouden van een korte leesafstand helpt ook. Door de ogen te accommoderen en te convergeren worden ze als het ware ‘vastgezet’, waardoor de nystagmus afneemt. Eenzelfde effect ontstaat door het hoofd in een bepaalde hoek te houden ten opzichte van de tekst.

Soms wiebelt iemand met nystagmus voortdurend licht met het hoofd, in de tegengestelde richting van de oogbewegingen. Zo heffen de bewegingen elkaar deels op.

Stress en vermoeidheid verergeren de nystagmus. Daarom is het nemen van pauzes en het zoeken van een goede balans tussen spanning en ontspanning belangrijk.

Direct of indirect licht dat op de ogen valt kan de nystagmus verergeren en moet daarom vermeden worden.

Begin van een nieuwe zin vinden

Voor bijna alle vormen van slechtziendheid geldt dat het lastig is om het begin van een nieuwe zin te vinden. Dit geldt ook bij het gebruik van optische hulpmiddelen, zoals een TV-loep.
De meest efficiënte manier om dit te doen, is door na het lezen van een regel eerst terug te gaan naar het begin van die regel en pas daarna naar de volgende regel te zakken. Hierdoor blijft het overzicht behouden en wordt het zoeken naar het begin van de nieuwe zin eenvoudiger.

Lezen

Lezen met normale visus

Lezen is een samenspel van snelle oogbewegingen en fixatiemomenten. Tijdens de snelle oogbewegingen, ook wel saccades genoemd, wordt de tekst niet waargenomen. Pas tijdens de fixatiemomenten nemen we de letters en woorden waar. Met het perifere deel van het netvlies kunnen we inschatten waar het einde van een regel zich bevindt en in welke richting we onze ogen moeten bewegen om verder te lezen. Dit zorgt voor een vloeiend leesproces.
Wanneer men aan het einde van een regel is, gaat men meestal op zoek naar het begin van de volgende regel door een schuine beweging te maken, van rechtsboven naar linksbeneden.

Lezen gebeurt met de macula, het centrale gedeelte van het netvlies, omdat dit het enige deel is waarmee fijne details goed worden waargenomen.

Fixatiereflex

De fixatiereflex is zeer krachtig ontwikkeld. De hersenen sturen de ogen automatisch naar het centrum van het netvlies, de macula, om details te zien en te lezen. Dit gebeurt onbewust en is moeilijk te onderdrukken. Daardoor bewegen onze ogen steeds automatisch naar het punt waar we iets willen zien.

Fixatieveld

Het fixatieveld is het aantal letters dat men in één keer kan overzien terwijl men op een specifieke letter fixeert. Bij mensen met een normale visus omvat het fixatieveld meestal tussen de 10 en 15 letters.
Wanneer men ook het gebied naast de macula gebruikt, de paracentrale visus, wordt het fixatieveld groter. Gevorderde lezers maken hier vaak gebruik van om sneller te kunnen lezen.

Een groter fixatieveld zorgt ervoor dat men sneller kan lezen, omdat men meer letters tegelijk ziet. Het fixeren van een lang woord duurt even lang als het fixeren van een kort woord.

Bij normaal lezen ontstaat er een keten van fixaties, waarbij de oogbewegingen de opeenvolgende fixaties verbinden, net als kralen aan een ketting.

Wanneer de tekst niet meteen wordt begrepen, maken lezers soms een regressie: ze gaan terug om een stukje tekst opnieuw te lezen. Regressies kosten extra tijd en energie.

Deel dit:
Advertenties

  1. Opgedrongen hulp aan blinde en slechtziende personen27-05-2025 06:05:16
  2. Op vakantie als je blind of slechtziend bent25-05-2025 04:05:46
  3. Erfelijke oogproblemen: Wat betekent dit als je aan kinderen wilt beginnen?17-06-2024 06:06:56
  4. Corneale crosslinking: Behandeling van progressieve hoornvliesaandoeningen03-06-2024 06:06:10
  5. Contactlenzen en oogmedicatie30-05-2024 06:05:58
  6. Faalangst bij blinden en slechtzienden28-05-2024 03:05:24
  7. Onvoorspelbaarheid en onzekerheid van oogproblemen07-05-2024 05:05:31
  8. Noten en ooggezondheid04-05-2024 06:05:13
  9. Willen blinde en slechtziende personen wel (weer) (goed) zien?16-04-2024 06:04:36
  10. Tips voor thuisverpleegkundigen die bij een blinde of slechtziende persoon komen15-04-2024 07:04:41
  11. Onbegrip over vermoeidheid bij blinden en slechtzienden07-04-2024 12:04:54
  12. Blind of slechtziend: Hand- en polsproblemen tijdens het stoklopen04-04-2024 12:04:21
  13. Omgaan met menstruatie als je een visuele beperking hebt31-03-2024 07:03:13
  14. Misselijkheid bij blinden en slechtzienden27-03-2024 03:03:09
  15. Korstjes op de oogleden27-03-2024 03:03:38
  16. Endoftalmitis (ontsteking van binnenste van oog)27-03-2024 03:03:14
  17. Dacryocystitis (ontsteking van traanzak)27-03-2024 03:03:41
  18. Iritis27-03-2024 03:03:09
  19. Iridocyclitis (uveitis anterior)26-03-2024 06:03:43
  20. Droge lucht en oogproblemen23-03-2024 05:03:09
  21. Verhoogde alertheid bij blinden en slechtzienden21-03-2024 07:03:19
  22. Aanpassingsstoornissen bij personen met een visuele handicap16-03-2024 08:03:41
  23. Vitaminen en ooggezondheid13-03-2024 07:03:10
  24. Oogproblemen bij het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS)12-03-2024 12:03:22
  25. Tranende / Waterige ogen08-03-2024 08:03:44
  26. Oogafscheiding07-03-2024 06:03:38
  27. Oogallergie06-03-2024 04:03:47
  28. Gezwollen ogen en oogleden05-03-2024 08:03:08
  29. Brandende ogen04-03-2024 06:03:39
  30. Oogwrijven28-02-2024 03:02:01
  31. Rode ogen27-02-2024 07:02:01
  32. Acupunctuur voor de ogen26-02-2024 04:02:00
  33. Slechtziend: Tips bij plotselinge misselijkheid door fel licht24-02-2024 05:02:38
  34. Problemen met het zien van details24-02-2024 01:02:17
  35. Ectropion (onderste ooglid draait naar buiten)20-02-2024 01:02:26
  36. Waarom mag je niet met je ogen in de zon kijken?20-02-2024 08:02:50
  37. Jeukende ogen19-02-2024 02:02:04
  38. Visuele cortex in hersenen: Verwerken van visuele informatie19-02-2024 02:02:12
  39. Oogproblemen bij Multiple Sclerose (MS)19-02-2024 06:02:50
  40. Wisselend zicht bij slechtzienden19-02-2024 05:02:16
  41. Kunnen blinden en slechtzienden lijden aan reisziekte?09-01-2024 07:01:22
  42. Kunnen blinden en slechtzienden ook claustrofobie hebben?14-12-2023 07:12:22
  43. Posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij blinden en slechtzienden09-12-2023 03:12:00
  44. Automutilatie (zelfverwonding) bij blinden en slechtzienden09-12-2023 02:12:54
  45. Vervormd zien (metamorfopsie)19-11-2023 07:11:22
  46. Maculagat18-11-2023 04:11:07
  47. Iris (regenboogvlies): Aandoeningen en problemen13-11-2023 06:11:03
  48. Oogzenuw (opticus nervus): Aandoeningen en problemen11-11-2023 04:11:00
  49. Oogbindvlies (conjunctiva): Aandoeningen en problemen11-11-2023 02:11:17
  50. Ooglid / Oogleden: Aandoeningen en problemen11-11-2023 01:11:24
  51. Netvlies (retina): Aandoeningen en problemen11-11-2023 08:11:22
  52. Wetenschappelijke onderzoeken die blinden weer willen doen zien06-11-2023 07:11:28
  53. Foropter: Instrument voor oogonderzoeken en bepalen van oogcorrectie04-11-2023 05:11:50
  54. Pterygium04-11-2023 03:11:56
  55. Pinguecula04-11-2023 03:11:33
  56. Trachoom04-11-2023 03:11:05
  57. Premature retinopathie04-11-2023 03:11:22
  58. Trichiasis04-11-2023 03:11:44
  59. Subconjunctivale bloeding04-11-2023 03:11:02
  60. Hoornvlieslittekens04-11-2023 03:11:11
  61. Scleritis04-11-2023 03:11:46
  62. Oogziekte van Graves04-11-2023 03:11:21
  63. De invloed van hydratatie op de ooggezondheid03-11-2023 03:11:38
  64. Oogontsteking02-11-2023 02:11:48
  65. Oogzenuwontsteking02-11-2023 02:11:32
  66. Oogkasontsteking (orbitale cellulitis)02-11-2023 01:11:01
  67. Nachtblindheid01-11-2023 01:11:32
  68. Hormonale veranderingen en oogproblemen01-11-2023 12:11:06
  69. Oogirritatie01-11-2023 07:11:00
  70. Ooginfarct01-11-2023 07:11:35
  71. Oftalmoplegie (verzwakte of verlamde oogspieren)01-11-2023 07:11:51
  72. Oculaire toxoplasmose01-11-2023 07:11:44
  73. Meibomitis29-10-2023 08:10:19
  74. Hoornvlies: Aandoeningen en problemen met de cornea29-10-2023 03:10:09
  75. Ziekte van Coats29-10-2023 02:10:31
  76. Lagoftalmie (niet kunnen knipperen of ogen niet volledig kunnen sluiten)29-10-2023 02:10:45
  77. Macula-oedeem29-10-2023 02:10:30
  78. Maculapucker29-10-2023 02:10:20
  79. Kleurenblindheid29-10-2023 02:10:30
  80. Keratitis (hoornvliesontsteking)27-10-2023 01:10:02
  81. Coördinatieproblemen bij blinden en slechtzienden26-10-2023 02:10:47
  82. Duizeligheid bij blinden en slechtzienden26-10-2023 07:10:21
  83. Hypertensieve retinopathie25-10-2023 05:10:59
  84. Herpes in het oog (oculaire herpes, oogherpes)25-10-2023 05:10:43
  85. Gordelroos in het oog25-10-2023 05:10:07
  86. Hoornvlieszweer25-10-2023 05:10:14
  87. Hoornvliestroebelingen25-10-2023 05:10:27
  88. Paniekaanvallen bij blinden en slechtzienden25-10-2023 05:10:15
  89. Ziekenhuisinfecties die de ogen kunnen aantasten24-10-2023 11:10:48
  90. Invloed van airconditioning op de ooggezondheid24-10-2023 11:10:57
  91. Hart- en vaataandoeningen bij blinden en slechtzienden24-10-2023 05:10:17
  92. Fluoresceïnekleuring van het oog: Diagnostische hulpmiddel voor oogaandoeningen24-10-2023 05:10:22
  93. Ooginfecties23-10-2023 05:10:46
  94. Eenzaamheid bij blinden en slechtzienden23-10-2023 03:10:04
  95. Hordeolum (strontje): Ooginfectie23-10-2023 07:10:57
  96. Hoornvliesletsels23-10-2023 07:10:30
  97. Usher-syndroom23-10-2023 07:10:04
  98. Hemianopsie: Verlies van gezichtsveld in één of beide ogen23-10-2023 07:10:14
  99. Invloed van melatonine op blinden21-10-2023 01:10:58
  100. Leber Congenitale Amaurose21-10-2023 11:10:18
  101. Sneeuwblindheid21-10-2023 11:10:37
  102. Retinoblastoom (netvlieskanker)21-10-2023 11:10:23
  103. Oogkanker21-10-2023 11:10:08
  104. Halo’s en lichtverblinding21-10-2023 11:10:36
  105. Hoornvliesdystrofie21-10-2023 11:10:59
  106. Hand- en polsklachten bij blinden en slechtzienden20-10-2023 03:10:08
  107. Keratoconus (kegelvormig en dunner hoornvlies)20-10-2023 11:10:46
  108. Scotomen (blinde vlekken in gezichtsveld)20-10-2023 11:10:27
  109. Ptosis (ptose): Afhangend ooglid20-10-2023 11:10:25
  110. Visual snow syndrome20-10-2023 11:10:57
  111. Uveïtis20-10-2023 11:10:13
  112. Lichttherapie bij blinden als behandeling voor melatoninetekort19-10-2023 05:10:29
  113. Scleralenzen: Behandeling van verschillende oogproblemen19-10-2023 04:10:22
  114. Scheelzien (strabisme, strabismus)19-10-2023 07:10:52
  115. Vaak voorkomende oogproblemen en oogziekten bij kinderen19-10-2023 06:10:44
  116. Leber Erfelijke Optische Neuropathie (LHON)18-10-2023 11:10:30
  117. Verziendheid (hypermetropie)18-10-2023 07:10:02
  118. Droge ogen17-10-2023 05:10:51
  119. Kunsttranen17-10-2023 04:10:05
  120. Schouderpijn en schouderklachten bij blinden en slechtzienden16-10-2023 10:10:08
  121. Rugpijn en rugklachten bij blinden en slechtzienden16-10-2023 07:10:02
  122. Nystagmus (onwillekeurige, ritmische oogbewegingen)16-10-2023 06:10:24
  123. Binoculair onderzoek: Onderzoek van samenwerking tussen de ogen14-10-2023 06:10:22
  124. MRI-scan van de ogen: Gedetailleerde beelden van ogen en omliggende structuren14-10-2023 06:10:46
  125. Lichtgevoeligheidstest: Onderzoeken van oogreacties op licht14-10-2023 06:10:06
  126. Biopsie van het oog: Weefsel uit oog verwijderen en onderzoeken14-10-2023 06:10:56
  127. Traanfilmonderzoek13-10-2023 06:10:57
  128. Spleetlamponderzoek (biomicroscopie)13-10-2023 06:10:03
  129. Refractie-onderzoek (oogmeting)13-10-2023 05:10:32
  130. Pupilverwijding (pupildilatatie): Pupil vergroten (meestal via oogdruppels)13-10-2023 05:10:18
  131. Pachymetrie van het hoornvlies: Dikte van hoornvlies meten13-10-2023 05:10:22
  132. Oogspierfunctietest: Bewegingen van oogspieren beoordelen13-10-2023 05:10:33
  133. Oogdrukmeting (tonometrie)13-10-2023 05:10:33
  134. Oogechografie: Gedetailleerde blik op de oogstructuren13-10-2023 05:10:44
  135. Oftalmoscopie (fundoscopie): Diepgaand onderzoek van het oog13-10-2023 05:10:47
  136. OCT-angiografie: Beeldvorming van oogbloedvaten zonder kleurstoffen13-10-2023 05:10:10
  137. Netvliesonderzoek: Afwijkingen of problemen in netvlies opsporen13-10-2023 05:10:02
  138. Kleurentest: Beoordeling van kleurenzicht13-10-2023 04:10:08
  139. Gonioscopie: Beoordeling van de ooghoek13-10-2023 04:10:16
  140. Fundusfotografie: Gedetailleerde beelden van achterste deel van het oog13-10-2023 04:10:50
  141. Fluoresceïne-angiografie: Onderzoek van netvliesbloedvaten met kleurstof13-10-2023 04:10:33
  142. Elektrofysiologische oogonderzoeken: Elektrische evaluatie van de gezondheid van het oog13-10-2023 04:10:44
  143. CT-scan van de ogen en oogkas: Gedetailleerde beeldvorming13-10-2023 03:10:58
  144. Corneatopografie: Gedetailleerde meting van het hoornvlies13-10-2023 03:10:53
  145. Contrastgevoeligheidstest: Oogonderzoek om contrastvermogen te onderzoeken13-10-2023 03:10:33
  146. Biometrie: Oogonderzoek om nauwkeurige oogmetingen te krijgen13-10-2023 03:10:08
  147. Oogzalven: Soorten, gebruik, tips en hulpmiddelen13-10-2023 06:10:58
  148. Netvliesloslating09-10-2023 01:10:45
  149. Onzekerheid bij blinden en slechtzienden08-10-2023 01:10:17
  150. Abnormale hoofdpositie bij oogproblemen08-10-2023 01:10:21
  151. Spierstijfheid, spierpijn en spierspanning bij blinden en slechtzienden08-10-2023 12:10:57
  152. Nekpijn bij blinden en slechtzienden08-10-2023 12:10:36
  153. Burn-out bij blinden en slechtzienden08-10-2023 07:10:34
  154. Ziekte van Stargardt (juveniele maculadegeneratie)07-10-2023 01:10:25
  155. Glasvochtbloeding07-10-2023 11:10:22
  156. Fotopsie: (Licht)flitsen of flikkeringen in gezichtsveld zien07-10-2023 06:10:46
  157. Floaters (mouches volantes): Zwevende deeltjes in gezichtsveld07-10-2023 05:10:04
  158. Psychische oorzaken van tijdelijke of permanente slechtziendheid en blindheid05-10-2023 05:10:55
  159. Pupilgrootte: Miosis (abnormaal vernauwde pupillen) en mydriasis (abnormaal verwijde pupillen)05-10-2023 06:10:56
  160. Retinitis pigmentosa (RP)04-10-2023 04:10:18
  161. Vragen stellen aan je oogarts04-10-2023 01:10:21
  162. Zeer slechtziend en naar de oogarts blijven gaan04-10-2023 12:10:50
  163. Gezichtsveld en gezichtsveldonderzoek03-10-2023 04:10:30
  164. Gevoelens van verlies bij blinden en slechtzienden02-10-2023 05:10:25
  165. Mentale impact van ernstige oogproblemen bij blinden en slechtzienden02-10-2023 02:10:33
  166. Hoofdpijn bij blinden en slechtzienden02-10-2023 05:10:58
  167. Exoftalmie (proptosis) (abnormaal uitpuilende ogen)30-09-2023 02:09:01
  168. Episcleritis30-09-2023 02:09:22
  169. Entropion (onderste ooglid draait naar binnen)30-09-2023 02:09:29
  170. Diplopie (dubbelzien)30-09-2023 02:09:56
  171. Dacryostenose30-09-2023 02:09:24
  172. Visuele hallucinaties30-09-2023 10:09:48
  173. Drugsverslaving en medicatiemisbruik: Effecten op de ogen en ooggezondheid30-09-2023 07:09:24
  174. De invloed van het gebruik van medicatie op de ogen en ooggezondheid30-09-2023 06:09:31
  175. Body Integrity Identity Disorder (BIID): Verlangen om blind te zijn29-09-2023 01:09:30
  176. Omgaan met (constante) veranderende en/of bevende beelden in gezichtsvermogen29-09-2023 11:09:46
  177. Kunnen blinden en slechtzienden hoogtevrees hebben?29-09-2023 07:09:20
  178. Weer (iets) kunnen zien na tijdelijk of permanent blind of slechtziend te zijn geweest29-09-2023 07:09:14
  179. Cytomegalovirus (CMV) retinitis28-09-2023 04:09:49
  180. Convergentie-insufficiëntie28-09-2023 04:09:41
  181. Conjunctivitis (oogbindvliesontsteking)28-09-2023 04:09:14
  182. Computer Vision Syndrome28-09-2023 04:09:01
  183. Coloboom28-09-2023 04:09:55
  184. Chalazion (gerstekorrel aan ooglid)28-09-2023 04:09:25
  185. Cerebrale Visuele Inperking (CVI)28-09-2023 04:09:04
  186. Centrale sereuze retinopathie28-09-2023 04:09:08
  187. Cat Eye Syndroom28-09-2023 04:09:30
  188. ADOA (autosomale dominante optische atrofie)28-09-2023 04:09:50
  189. Bradyopsie28-09-2023 04:09:00
  190. Blefarospasme (overmatig oogknipperen)28-09-2023 04:09:28
  191. Blefaritis28-09-2023 04:09:49
  192. Birdshot Chorioretinopathie28-09-2023 04:09:19
  193. Bijziendheid (myopie)28-09-2023 04:09:46
  194. Astigmatisme28-09-2023 04:09:18
  195. Vermoeide ogen (oogvermoeidheid)28-09-2023 04:09:47
  196. Anoftalmie28-09-2023 04:09:15
  197. Anisocorie28-09-2023 04:09:45
  198. Aniridie28-09-2023 04:09:43
  199. Geen dieptezicht hebben27-09-2023 07:09:19
  200. De impact van luchtvervuiling op de ogen en ooggezondheid26-09-2023 07:09:31

Laatst bijgewerkt op 11 juni 2025 – 08:55